Rechtspraak
Geen contact met cliënte
(…) doet het er voor de beoordeling van het (…) aan verweerder gemaakte verwijt niet toe of klaagster al dan niet bij het intakegesprek ten kantore van verweerder aanwezig was en of verweerder ervan mocht uitgaan dat klaagster verlangde dat hij voor haar zou optreden. Het kwalijke van zijn behandeling van de zaak zit daarin dat verweerder bij aanvaarding van de opdracht zich niet heeft vergewist van de identiteit van de klaagster als cliënt en vervolgens in geen enkel stadium van zijn bijstand aan klaagster persoonlijk met haar overleg heeft gevoerd over haar bijzondere positie in het geschil, waar zij immers een handtekening had gezet onder een in het Nederlands gestelde akte, waarschijnlijk zonder besef van de inhoud daarvan en de mogelijke consequenties en dat verweerder blijkbaar in het geheel geen oog heeft gehad voor de allerminst denkbeeldige mogelijkheid dat verweerster een wezenlijk tegengesteld belang zou kunnen hebben met zijn vaste cliënt B., op wiens instigatie klaagster de overeenkomst had mede-ondertekend.
(…) erkent verweerder (…) dat hij het voor klaagster ongunstige vonnis van de rechtbank niet met klaagster heeft besproken. Verweerder voert in dit verband aan dat alle contacten via B. liepen waarmee hij al jaren een zakelijke relatie had en van wie hij vernam dat hij en klaagster ervan afzagen appel in te stellen. Ook dit betoog neemt niet weg dat het, zeker in verband met het hierboven overwogene, uiterst laakbaar is dat verweerder geen overleg heeft gevoerd met klaagster en haar bijzondere, van die van zijn vaste cliënt B. mogelijk afwijkende, positie in de hele affaire niet met haar heeft besproken en haar niet persoonlijk heeft geadviseerd over de kans om, al dan niet bijgestaan door een andere advocaat, in hoger beroep een beter resultaat te bereiken.
Verweerder heeft niet aangevoerd dat de door de raad opgelegde maatregel te zwaar is uitgevallen. De hof acht de door de raad opgelegde maatregel van schrapping passend gelet op (…) laakbare karakter van zijn gedragingen, alsmede het gegeven dat verweerder vanaf 2000 al zeven maal een schorsing is opgelegd, oplopend van twee weken voorwaardelijk naar een jaar onvoorwaardelijk. Terecht is de raad in de bestreden beslissing tot de conclusie gekomen dat verweerder in de toekomst niet in de advocatuur thuishoort.