Naar boven ↑

Update

Nummer 12, 2025
Uitspraken van tot

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

 

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TADRARL:2024:210: Waarschuwing voor advocaat wederpartij wegens verstrekken van feitelijk onjuiste informatie

Verweerder klaagt over het handelen van de advocaat van de wederpartij in een geschil over kinderalimentatie. Verweerder heeft in een verzoekschrift aan de rechtbank feitelijke onjuistheden opgenomen over de houding van klaagster ten aanzien van kinderalimentatie. Volgens klaagster heeft verweerder ten onrechte gesteld dat zij geen behoefte meer had aan de bijdrage in de koste van opvoeding en verzorging van de kinderen, terwijl uit haar e-mail bleek dat zij slechts onder voorwaarden bereid was af te zien van alimentatie. Ook verwijt klaagster verweerder dat hij haar financiële gegevens op een te indringende manier heeft opgevraagd.

De Raad oordeelt dat verweerder bij het opvragen van de financiële gegevens niet buiten de grenzen van zijn rol als advocaat van de wederpartij is getreden. Het was aan verweerder om de benodigde stukken op te vragen en aan klaagster om deze al dan niet te verstrekken.

De Raad stelt verder vast dat verweerder in zijn verzoekschrift wel een feitelijke onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Verweerder had in zijn verzoekschrift moeten vermelden dat klaagster slechts onder bepaalde voorwaarden bereid was af te zien van kinderalimentatie, in plaats van te stellen dat zij geen behoefte meer had aan een bijdrage. Hiermee heeft verweerder in strijd gehandeld met de op hem rustende verplichting om geen onjuiste informatie te verstreken. Hiermee is in strijd met gedragsregel 8 en artikel 21 Rv gehandeld. De Raad volstaat met een waarschuwing voor verweerder.

ECLI:NL:TADRAMS:2024:141: Geen maatregel voor advocaat wederpartij na executoriaal derdenbeslag zonder voorafgaande kennisgeving

Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft, zonder voorafgaande kennisgeving aan klaagster of haar advocaat, executoriaal derdenbeslag laten leggen op de bankrekeningen van klaagster, nadat een schikking niet tijdig was nagekomen. Volgens Gedragsregel 6 lid 2 had verweerder klaagster of haar advocaat vooraf van zijn voornemen op de hoogte moeten stellen, tenzij een bijzonder belang van zijn cliënt dit zou rechtvaardigen.

De raad stelt vast dat verweerder heeft gehandeld in strijd met deze gedragsregel, ondanks het verweer dat de advocaat vreesde voor verhaalsfrustratie. Dit omdat zijn cliënten een kwetsbaar ouder echtpaar zijn en omdat hij signalen had dat de onderneming van klaagster mogelijk haar activiteiten zou verplaatsen.

De Raad oordeelt echter dat van een geobjectiveerd en legitiem bijzonder belang onvoldoende is gebleken. Uit het dossier blijkt dat klaagster haar onderneming onder dezelfde naam in een andere stad had voortgezet, maar er waren geen concrete aanwijzingen voor betalingsonwil of -onmacht. De enkele omstandigheid dat verweerders cliënten een kwetsbaar ouder echtpaar zijn, is op zichzelf onvoldoende om af te wijken van de verplichting tot voorafgaande kennisgeving.

Hoewel het handelen van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is, overweegt de raad dat verweerder integer heeft gehandeld en uit oprechte bezorgdheid voor zijn cliënten – een kwetsbaar ouder echtpaar – heeft gehandeld. Daarnaast is het beslag door verweerder dezelfde dag nog opgeheven waardoor de kosten voor klaagster beperkt zijn gebleven.

ECLI:NL:TAHVD:2024:214: Schorsing voor advocaat wegens schending van integriteit en onafhankelijkheid door belangenverstrengeling

Deze zaak betreft een klacht van voormalig cliënten tegen hun advocaat. Verweerder heeft werkzaamheden voor klagers verricht en is daarnaast via een aan hem gelieerde vennootschap een samenwerking met hen aangegaan. Daarbij heeft verweerder als advocaat een aandeelhoudersovereenkomst opgesteld, terwijl hij zelf (indirect) partij was bij die overeenkomst en (financiële) belangen had. Ook bevatte de overeenkomt een beding waardoor verweerder maandelijks ten minste € 3.000 mocht declareren, ongeacht de aard en omvang van de werkzaamheden.

De Raad is van mening dat er sprake is van belangenverstrengeling. Hiermee schendt verweerder de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid. De Raad stelt verder vast dat verweerder – door zelf partij te zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst en tegelijkertijd als advocaat op te treden – een situatie heeft gecreëerd waarin zijn eigen financiële belangen en zijn rol als raadsman niet meer te scheiden waren. Dit ondermijnt het vertrouwen dat cliënten moeten kunnen hebben in hun advocaat en in de advocatuur als geheel.

Het Hof onderschrijft deze opvatting van de Raad. Het opstellen van de aandeelhoudersovereenkomst terwijl hij zelf partij en belanghebbende was, en het opnemen van een declaratiebeding dat niet in verhouding stond tot de daadwerkelijk te verrichten werkzaamheden, zijn in strijd met de kernwaarden als bedoeld in artikel 10a van de Advocatenwet.

Het Hof overweegt dat de ernst van de normschending een zwaardere tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt dan de door de raad opgelegde maatregel. Daarom wordt de oorspronkelijke opgelegde schorsing verzwaard tot een onvoorwaardelijke schorsing van zes weken. Het Hof wil hiermee een duidelijk signaal afgeven.

 

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)

3. Advocaat wederpartij

7. Financiële aangelegenheden