Naar boven ↑

Update

Nummer 7, 2024
Uitspraken van tot

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TAHVD:2024:39: tegenstrijdige belangen: het hof ziet het anders dan de raad
In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder bij het uitbrengen van een advies, dat mede namens klager is gevraagd, naar klager toe voldoende duidelijk is geweest over zijn rol, namelijk dat verweerder optrad als advocaat voor [T] en niet (mede) als advocaat voor klager. De klacht houdt in dat verweerder de suggestie heeft gewekt een gezamenlijk en/of onpartijdig advies te geven en dat ter zake van de onderwerpen van het advies sprake was van een gezamenlijk belang. De raad heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard.
Klager en verweerder hebben allebei beroep ingesteld. Verweerder stelt dat hij steeds duidelijk heeft gemaakt dat hij optrad als advocaat en belangenbehartiger van [T].
Klager heeft input gegeven voor de inhoud van de adviesaanvraag. Vervolgens is de adviesaanvraag bij verweerder ingediend. Blijkens de bij de adviesaanvraag begeleidende e-mail, betrof het ‘een gezamenlijke adviesaanvraag’.
De adviesaanvraag is aansluitend door verweerder in behandeling genomen. Verweerder heeft die gezamenlijke adviesaanvraag ook in behandeling mogen nemen, mits hij over zijn rol en positie in het kader van het uitbrengen van het advies jegens klager geen onduidelijkheid liet bestaan. Het hof is van oordeel dat verweerder over die rol en positie jegens klager geen onduidelijkheid heeft laten bestaan. Verweerder heeft bij herhaling klager geïnformeerd over zijn rol en laten weten dat zijn kantoor ‘voor [T] optreedt en in geval van eventueel conflicterende belangen het belang van [T] voorrang geeft. Voor het uitbrengen van dit advies, dat op verzoek van [T] ook aan de melders ter beschikking wordt gesteld, is dat geen beletsel.’ Verweerder wees op zijn positie in zijn e-mails en voorts in een overleg, zo blijkt uit de notulen van dat overleg.
In de adviesaanvraag werd aan verweerder gevraagd om uit te leggen hoe de toepasselijke wet- en regelgeving moest worden geïnterpreteerd. Nog afgezien van het feit dat verweerder voldoende duidelijk had gemaakt dat hij voor [T] optrad, was van a priori tegenstrijdige belangen daarbij op dat moment geen sprake. Weliswaar was het niet ondenkbaar dat de belangen in de toekomst tegenstrijdig zouden worden, maar voor dat geval heeft verweerder aan klager voldoende duidelijk gemaakt wat zijn rol was, namelijk dat hij optrad voor [T].
Anders dan de raad heeft overwogen, heeft verweerder in zijn advies niet geschreven dat hij advies aan [T] en klager gezamenlijk uitbrengt. Eveneens anders dan de raad heeft overwogen, heeft verweerder bij klager – die zelf advocaat is geweest – ook niet de indruk gewekt dat hij zijn belangen behartigde, of dat in de toekomst geen conflicterend belang zou kunnen ontstaan. Het hof is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is en het daartegen ingestelde beroep slaagt. Het hof vernietigt de beslissing van de raad, voor zover daarbij dit klachtonderdeel gegrond is verklaard en verweerder is veroordeeld in de proceskosten.

ECLI:NL:TAHVD:2024:44: advocaat in hoedanigheid als bestuurder van zijn kantoor aangesproken en omvang van het relatiebeding
In deze zaak heeft klager een overeenkomst van opdracht gesloten met S. Advocaten om hem juridische bijstand te verlenen in een arbeidsgeschil tussen klager en zijn voormalige werkgever. Verweerder 1 en verweerder 2 zijn de bestuurders van S. Advocaten. De arbeidszaak werd (voornamelijk) behandeld door mr. St, destijds werknemer van S. Advocaten. Na aankondiging door mr. St van zijn vertrek bij S. Advocaten, heeft klager verweerder 1 dringend en herhaaldelijk verzocht of mr. St de arbeidszaak van klager bij de nieuwe werkgever van mr. St verder kon blijven behandelen. In de arbeidsovereenkomst tussen S. Advocaten en mr. St is echter een relatiebeding opgenomen en verweerder 1 heeft klager laten weten dat S. Advocaten mr. St (in beginsel) zou houden aan dat relatiebeding.
Concreet verwijt klager verweerders dat zij bij hun beslissing om mr. St (zonder meer) aan het overeengekomen relatiebeding te houden onvoldoende rekening hebben gehouden met de belangen van klager en ten onrechte weigerden om op redelijke voorwaarden mee te werken aan verdere behandeling van de zaak door mr. St. 
Het hof overweegt dat het hier gaat om een klacht tegen verweerders in de hoedanigheid van (mede)bestuurder van een advocatenkantoor. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, kan voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Dat is in ieder geval zo als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen de verweten gedraging en de beroepsuitoefening van advocaat. Maar ook als dergelijke aanknopingspunten ontbreken, toetst de tuchtrechter (alsnog) of de advocaat bij het handelen in die andere hoedanigheid het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Het hof stelt voorop dat het verweerders als (mede)bestuurders van S. Advocaten en als werkgever van mr. St vrijstond om met mr. St een relatiebeding overeen te komen. Bij een dergelijk beding heeft als uitgangspunt te gelden dat het de vrije advocaatkeuze niet aantast. Ter zitting is gebleken dat het relatiebeding inhield dat er een lijst van kantoorcliënten bij een notaris was gedeponeerd en dat het een vertrekkende advocaat niet vrijstond om cliënten die op die lijst stonden verder bij te staan. De vraag die thans voorligt, is of verweerders in de gegeven omstandigheden het vertrouwen in de advocatuur hebben geschaad door een beroep te doen op dit relatiebeding en of zij met hun beroep daarop de belangen van klager hebben veronachtzaamd.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof in dit geval tot de conclusie dat verweerders bij hun handelen als bestuurders van S. Advocaten, het vertrouwen in de advocatuur niet hebben geschaad. Zoals overwogen hadden verweerders op een adequate wijze in opvolging voorzien. Nu van schending van het vertrouwen in de advocatuur naar het oordeel van het hof geen sprake is, valt verweerders ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

ECLI:NL:TADRSGR:2023:241: eigen belang laten prevaleren boven belang van de cliënt levert een schorsing op
In deze zaak verwijt klager verweerder dat verweerder weigert – in navolging van een eerdere beslissing van de raad – over te gaan tot verrekening en eveneens niet over gaat tot het vergoeden van het griffierecht en de reiskosten.
Verweerder meent dat de klacht ongegrond is. Verweerder is op grond van de eerdere beslissing van de raad niet verplicht om te verrekenen met klager, nu in het dictum van deze beslissing hierover niets is opgenomen. Verweerder is nog steeds van mening dat klager geen aanspraak kan maken op enige vergoeding, zodat er ook niets te verrekenen viel. Als klager hier anders over dacht, had hij de kwestie aan de civiele rechter kunnen voorleggen. Het hof stelt hierover dat als verweerder het niet eens was met de beslissing van de raad, hij hiertegen in hoger beroep had kunnen gaan. Dat heeft hij niet gedaan. Daarmee is de beslissing van de raad onherroepelijk geworden en mocht van verweerder verwacht worden hieraan gevolg te geven.
Verweerder was bovendien op grond van de onherroepelijke, eerdere beslissing van de raad binnen de in de beslissing bepaalde termijn gehouden om over te gaan tot betaling van de griffiekosten en reiskosten aan klager. Ook dat heeft verweerder nagelaten. Op verzoeken van klager heeft verweerder ook niet gereageerd. Uiteindelijk heeft een nieuwe klacht eraan te pas moeten komen om verweerder tot betaling te bewegen.
Verweerder heeft met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur in meerdere opzichten geschaad. Dat wordt hem door de raad zwaar aangerekend. Bij de beantwoording van de vraag welke maatregel passend is, weegt het tuchtrechtelijk verleden van verweerder in zijn nadeel mee. Omdat verweerder ook in eerdere zaken zijn eigen financiën liet prevaleren boven andere belangen, acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend.

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)

2. Eigen advocaat

6. Optreden advocaat in andere hoedanigheid

7. Financiële aangelegenheden